Nieuw Europees auteursrecht: een sterkere positie voor de auteur

door Martin de Haan

‘De wet beschermt de grond; ze beschermt het huis van de proletariër die heeft gezwoegd; ze confisqueert het werk van de dichter die heeft gedacht.’ Dat schreef Honoré de Balzac in 1834 in een ‘Brief aan de Franse schrijvers van de negentiende eeuw’, waarmee hij de noodklok luidde over de erbarmelijke situatie waarin zijn beroepsgroep verkeerde: boeken werden op grote schaal gepirateerd en de auteur had juridisch (en dus financieel) het nakijken. Het werd hoog tijd, vond Balzac, voor zoiets als een bij wet vastgelegde ‘literaire eigendom’, waarmee het boek als geestesproduct een vergelijkbare bescherming zou genieten als elk mogelijk stoffelijk voorwerp dat aan iemand toebehoort.

Bijna twee eeuwen later kunnen we ons amper meer voorstellen dat die intellectuele eigendom, zoals het uiteindelijk is gaan heten, niet altijd al heeft bestaan, als een natuurrecht dat vanzelf opborrelt zodra iemand een werk maakt. En zo functioneert het Europese auteursrecht sinds de Berner Conventie van 1886 ook inderdaad: elke maker van een ‘werk van letterkunde, wetenschap of kunst’ (in zeer brede zin, inclusief bijvoorbeeld journalistiek) is automatisch ook eigenaar van dat werk, zonder dat daar een aanvraag of een registratie voor nodig is (het copyright-teken heeft bij ons geen juridische waarde). De maker mag vervolgens helemaal zelf bepalen hoe, door wie en tegen welke voorwaarden het werk wordt gepubliceerd, vermenigvuldigd en te gelde gemaakt.

Althans, in theorie. Want de situatie waartegen Balzac in het geweer kwam mag dan allang verleden tijd zijn, de auteurs van nu hebben zo hun eigen problemen, die in feite neerkomen op één groot probleem: verreweg de meesten van hen hebben in relatie tot hun uitgevers een erg zwakke onderhandelingspositie, met als gevolg dat er in de praktijk weinig terechtkomt van het mooie basisbeginsel. Gelukkig is deze situatie de politiek niet ontgaan. In dit stuk, het eerste van de nieuwe Kennisbank van de Auteursbond, aandacht voor twee recente ontwikkelingen die voor auteurs van groot belang kunnen zijn: de Europese DSM-richtlijn en, in het verlangde daarvan, de Nederlandse Wet auteurscontractenrecht.

DSM-richtlijn

De ‘Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt’, zoals hij officieel heet, is na lang onderhandelen tussen alle partijen uiteindelijk met flink wat wijzigingen op 17 april 2019 aangenomen door de Raad van Ministers; alle EU-lidstaten moeten deze richtlijn binnen vierentwintig maanden hebben verwerkt in hun eigen wetgeving. Het hoofddoel ervan is, zoals de titel al aangeeft, het stroomlijnen van de auteursrechtelijke situatie in het digitale tijdperk, zodat bijvoorbeeld de Nederlandse consument een abonnement op een Finse streamingsite kan nemen en ook in Frankrijk naar het Nederlandse achtuurjournaal kan kijken (wat allebei voorheen onmogelijk was vanwege het zogenaamde territorialiteitsbeginsel). Ook zorgt de richtlijn ervoor dat online diensten zoals YouTube de enorme inkomsten die ze genereren beter moeten gaan delen met makers en rechthebbenden van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Maar de gewone internetgebruiker wordt niet vergeten: het doorsturen van memes en gifjes is vanaf nu officieel toegestaan, dat wil zeggen uitgezonderd van auteursrechtelijke bescherming (net zoals bijvoorbeeld citaten dat zijn). Ook mogen op internet aangetroffen foto’s van kunstwerken in het publieke domein (d.w.z. waarvan het auteursrecht is verlopen) nu zonder belemmering worden gebruikt en gedeeld zolang ze niet zelf het stempel van oorspronkelijkheid dragen (en dus nieuwe werken worden). Veel aandacht besteedt de richtlijn verder aan datamining, digitaal en grensoverschrijdend onderwijs en online ontsluiting van het cultureel erfgoed.

Voor ons als auteurs begint het pas vanaf artikel 15 en de bijbehorende overwegingen echt interessant te worden. In dat artikel, waarin een geheel nieuw, twee jaar durend auteursrecht (strikt genomen een ‘naburig recht’) voor uitgevers van perspublicaties in het leven wordt geroepen, wordt namelijk ook bepaald dat ‘auteurs van werken die verwerkt zijn in een perspublicatie, een passend aandeel krijgen van de inkomsten die uitgevers van perspublicaties ontvangen voor het gebruik van hun perspublicaties door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij’. We denken daarbij natuurlijk meteen aan diensten als Blendle. En deze aandacht voor de positie van de auteur komt ook in het vervolg van de richtlijn sterk tot uiting. Opmerkelijk genoeg hebben de opstellers zich daarbij niet beperkt tot het digitale domein: de nieuwe spelregels die ze introduceren voor de zakelijke afspraken tussen auteurs en exploitanten, gelden evengoed voor alle traditionele terreinen waarop de leden van de Auteursbond actief zijn, van het schrijven of vertalen van boeken tot het ondertitelen van films. Een beknopt overzicht:

  • Artikel 18: passende en evenredige vergoeding.
    ‘De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer auteurs en uitvoerende kunstenaars hun uitsluitende rechten voor de exploitatie van hun werken of andere materialen in licentie geven of overdragen, zij gerechtigd zijn een passende en evenredige vergoeding te ontvangen.’ Dat is voor de meeste EU-lidstaten behoorlijk revolutionair, al laten de opstellers wijselijk in het midden wat een passende en evenredige vergoeding precies inhoudt: dat mogen de lidstaten zelf invullen. De lidstaten zijn ook vrij om zelf de mechanismen te bepalen die tot zo’n passende en evenredige vergoeding moeten leiden, waarbij ze bovendien rekening dienen te houden met het principe van contractvrijheid (je kunt niemand verbieden om gratis te schrijven) en met de belangen van exploitanten en consumenten. Expliciet worden collectieve onderhandelingen toegestaan, waarmee het verbod op prijsafspraken tot het verleden kan behoren – mits dat mechanisme inderdaad wordt opgenomen in landelijke wetgeving.
  • Artikel 19: administratieve transparantie.
    Niet minder revolutionair, vooral voor auteurs die gewend zijn te werken met een overdrachtscontract: exploitanten hebben vanaf nu de verplichting om auteurs (inclusief boekvertalers, ondertitelaars etc.) minstens eenmaal per jaar ‘actuele, relevante en volledige informatie’ over de exploitatie van hun werk en de daarmee gegenereerde inkomsten te verstrekken. Dit hebben auteurs nodig om te weten of de vergoeding die ze hebben ontvangen wel passend en evenredig is, en om eventueel een beroep te kunnen doen op het bestsellerbeding (waarover later meer). Het gaat daarbij om álle inkomsten, wereldwijd, dus de exploitant zal zijn administratie goed op orde moeten hebben. De informatie in kwestie moet bovendien ‘op begrijpelijke wijze’ worden verstrekt, wat bijvoorbeeld in geval van streamingabonnementen geen overbodige eis is. Het is heel goed mogelijk dat deze spelregel in de praktijk van veel groter belang zal blijken dan de vrij vage verplichting tot passende en evenredige vergoeding, omdat auteurs hiermee een heel concreet instrument in handen krijgen om eventuele wantoestanden aan de kaak te stellen. Er zit één addertje onder het gras: van de verplichting tot administratieve transparantie mag worden afgeweken wanneer de bijdrage van de auteur ‘niet significant is, gelet op het geheel van het werk of de uitvoering’. Een criterium daarvoor geeft de richtlijn niet, maar het ligt voor de hand om hierbij te denken aan een werk (bijvoorbeeld een film) met een groot aantal makers. Overigens moedigen de opstellers expliciet collectieve onderhandelingen aan om een nog hoger niveau van administratieve transparantie te bereiken dan de richtlijn als minimum voorschrijft.
  • Artikel 20: bestsellerbepaling.
    Wanneer de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding onevenredig laag blijkt te zijn in verhouding tot de inkomsten van de exploitant, mag de auteur een aanvullende, passende en billijke vergoeding eisen. Van een onevenredig lage vergoeding is sprake wanneer ‘de economische waarde van de rechten aanzienlijk hoger blijkt dan aanvankelijk geraamd’. Heel duidelijk is dat niet, want ‘aanzienlijk’ is net zo vaag als ‘onevenredig’ en de landelijke wetgever of de rechter zal het dus verder moeten invullen, maar het biedt auteurs in elk geval enige houvast (namelijk het verschil tussen calculatie en werkelijke opbrengst). Belangrijk is ook dat de richtlijn expliciet naar collectieve overeenkomsten verwijst, die niet alleen worden toegestaan, maar ook aangemoedigd. Auteurs kunnen zich in hun eis bovendien laten vertegenwoordigen, bijvoorbeeld door een beroepsvereniging.
  • Artikel 21: geschillenregeling.
    De richtlijn voorziet ook in een geschillenregeling voor het geval een auteur van mening is dat zijn uitgever in gebreke blijft met betrekking tot de in artikel 19 en 20 bepaalde administratieve transparantie en aanvullende vergoeding. Alle lidstaten moeten een instantie en mechanisme hebben waar auteurs een beroep op kunnen doen zonder naar de rechter te hoeven stappen. Ook ‘representatieve organisaties van auteurs’, de Auteursbond dus bijvoorbeeld, moeten deze procedures in gang kunnen zetten op verzoek van een of meer auteurs.
  • Artikel 22: teruggave van rechten.
    Tot slot maakt de richtlijn het auteurs mogelijk, óók als ze met overdrachtscontracten werken, om rechten (of een deel daarvan) terug te vragen als de exploitatie van een werk tekortschiet. Te denken valt bijvoorbeeld ook aan een boektitel die de uitgever niet opnieuw in druk wil uitbrengen: de schrijver of vertaler kan de rechten voor de papieren versie dan terugvragen, terwijl de uitgever misschien wel de rechten voor het e-boek behoudt.

Nederlandse wet

EU-richtlijnen zijn zelf geen wetten, maar regels waaraan de nationale wetgeving van de lidstaten moet voldoen (met vaak de nodige speelruimte). Voordat we er als auteurs van kunnen profiteren, moet de DSM-richtlijn dan ook eerst nog worden geïmplementeerd in het Nederlands recht, waarvoor een maximale periode van twee jaar is voorzien. Dat is geen eenvoudig proces, want er moet een interpretatieslag plaatsvinden, er mogen keuzes worden gemaakt en er moeten belangen worden afgewogen. Daarom vindt er een consultatie plaats, waaraan ook de Auteursbond meedoet. Hoe dan ook is duidelijk dat er een aantal belangrijke wijzigingen zal moeten worden aangebracht in onze eigen Auteurswet – hoewel we met de in 2015 aangenomen Wet auteurscontractenrecht en de daaruit voortvloeiende herziening van de Auteurswet al een flink voorschot hebben genomen op de Europese richtlijn. Een kort overzichtje:

  • Recht op billijke vergoeding.
    De Nederlandse wet spreekt inderdaad niet van ‘passende en evenredige’ vergoeding, maar het uitgangspunt is gelijk. In het consultatiedocument voor de implementatie van de DSM-richtlijn wordt dan ook geconstateerd dat aanpassing van de Nederlandse wet hier niet nodig is – een constatering waarbij een flink vraagteken te plaatsen valt, want ‘billijk’ en ‘passend’ mogen dan min of meer synoniem zijn, het idee van een ‘evenredige’ vergoeding (waarin naast de geleverde prestatie ook het commerciële succes wordt meegewogen) ontbreekt in de Nederlandse wet.
  • Geschillenregeling.
    De Nederlandse wet voorziet al in een geschillencommissie auteurscontractenrecht, en het consultatiedocument concludeert dat een wetswijziging daarom niet nodig is. Ook ‘representatieve organisaties van auteurs’ kunnen volgens de Nederlandse wet een geschilprocedure in gang zetten. Het probleem is alleen dat uitgevers tot nu toe niet verplicht om aan zo’n procedure mee te werken, met als gevolg dat er sinds de invoering in 2015 nog maar twee zaken aan de commissie zijn voorgelegd. De Wet auteurscontractenrecht wordt momenteel geëvalueerd, en dit punt staat daarbij voor de Auteursbond uiteraard hoog op de agenda.
  • Bestsellerbepaling.
    De Nederlandse wet bevat al zo’n bepaling: bij ‘ernstige onevenredigheid’ van de oorspronkelijke vergoeding tot de opbrengst van de exploitatie kan de auteur een aanvullende vergoeding eisen. De vraag daarbij is natuurlijk wat ‘ernstig’ is, en het consultatiedocument stelt voor dat woordje te schrappen: volgens de Europese richtlijn moet er sprake zijn van een ‘duidelijke’ onevenredigheid, dus de formulering in de Nederlandse wet zal ongetwijfeld een beetje worden aangepast in het voordeel van de auteur.
  • Herroepingsrecht.
    Dit is al opgenomen in de Nederlandse wet: als een werk niet voldoende wordt geëxploiteerd, kan de maker zijn rechten terugvragen. Dit geldt ook voor overdrachtscontracten, maar het probleem daarbij was tot nu toe dat de auteurs meestal geen inzicht kregen in de verkoopcijfers. Dat gaat veranderen met het laatste punt:
    • Transparantieplicht. Deze bepaling van de DSM-richtlijn is nog op geen enkele manier in de Nederlandse wet opgenomen en is van bijzonder groot belang voor met name auteurs die met overdrachtscontracten werken: ook zij zullen in de toekomst eenvoudig kunnen zien hoe hun vergoeding zich verhoudt tot de opbrengst van de uitgever, of een beroep op het bestsellerbeding gerechtvaardigd lijkt en of hun werk nog wel voldoende wordt geëxploiteerd.  

Conclusie

Met de DSM-richtlijn wordt de positie van de auteur in theorie aanzienlijk versterkt. Op uiterlijk 17 april 2021 weten we welke vorm die versterking zal krijgen in de Nederlandse wetgeving. Daarna is het vooral de vraag of en hoe auteurs gebruik zullen maken van hun nieuwe rechten. We zouden daarbij goed een nieuwe Balzac kunnen gebruiken als aanjager.

Dit artikel is bedoeld als een eenvoudige inleiding voor leden van de Auteursbond. De geciteerde bronnen zijn goed leesbaar: