Portret van Dolf Verroen: lid sinds 1956
28 mei 2019

Dolf Verroen – een productieve, ‘luie’ en leeftijdsloze schrijver

Door Christel Jansen
Jeugdboekenauteur Dolf Verroen (1928) debuteerde in 1956, won tal van prijzen en heeft inmiddels meer dan honderd titels op zijn naam staan. In het jaar van zijn debuut werd hij ook lid van de chique Vereniging van Letterkundigen, voorloper van de huidige Auteursbond. Portret van een bevlogen, ‘luie’ en immer ‘jeugdige’ schrijver over ruim zestig jaar schrijverschap en collega-auteurs.

Jongensachtige coupe
Tot mei dit jaar was Dolf Verroen schoolschrijver. Een dag per week bracht hij drie klassen leesplezier bij. Hij stopte ermee omdat hij zich er te oud voor voelde. ‘Het is fijn tijd te hebben om te schrijven, dan kom je tot betere dingen.’

Hij mag de negentig dan zijn gepasseerd, maar ziet er met een jongensachtige coupe van witte haren en een knalblauwe trui, zeker twintig jaar jonger uit. Kinderen zeggen nooit ‘U’ tegen hem, en behandelen hem soms als een gelijke. Dat laatste vindt hij soms ‘best vervelend’.

Dolf zit nog boordevol ideeën voor nieuw werk. Is dat soms het geheim van zijn hoge leeftijd? Zelf zegt hij dat het door zijn luiheid komt: ‘Pas nog kreeg ik een opdracht om een kort verhaal te maken van 300 woorden. Ik zeg altijd “ja”. Het idee had ik vrij snel, maar vervolgens gebeurt er niets. Dan denk ik: schiet eens op, ga toch schrijven. Ik ben geen doe-mens. Bij alles moet ik een berg over, of ik het leuk vind of niet. Ik ben geen echte doorzetter, maar uiteindelijk lukt alles wel. Een verhaal moet ontstaan en niet gefabriceerd worden.’ En dat is precies waar hij zich tegenwoordig wel eens aan ergert: het fabriceren van boeken. Maar daarover later meer.

Van stijve club naar vakvereniging
In het jaar van zijn de debuut werd Dolf op de thee gevraagd bij de Vereniging voor Letterkundigen (VvL). ‘In die tijd was je als schrijver nog een unicum. Destijds was de vereniging een deftige, stijve club waar ik me eigenlijk niet zo goed thuis voelde. Een schrijver heette “letterkundige”. In datzelfde jaar viel het Sovjetleger Hongarije binnen en in de vereniging veranderde in één middag alles: er was bonje omdat de leden vonden dat Theun de Vries en Annie en Jan Romein hun lidmaatschap van de Communistische Partij (CPN) moesten opzeggen, of zich in ieder geval tegen de inval moesten uitspreken. Het was politiek temperament, zoals je ook artistiek temperament had. Vuisten omhoog en schreeuwen. Ik zat naast de dichter J.C. Bloem en die zei tegen me: “Blijf zitten Dolf, en luister goed. Misschien kun je af en toe wat leuks zeggen om het vuurtje aan te wakkeren.” Hij genoot van al die opwinding.

Kort daarna werd de wat bekakte schrijversvereniging een vakvereniging en heeft als zodanig best veel voor elkaar gekregen, zoals bijvoorbeeld de leenvergoeding.’

Zelf was Dolf ook actief als voorzitter van de sectie kinderboekenauteurs. Wanneer het precies was weet hij niet meer, maar op een dag belde Paul Biegel hem op en zei: ‘Jij wordt nu de voorzitter.’
‘Dat kan ik niet en dat doe ik niet,’ zei Dolf.
‘Jij bent net zo geschikt als ik,’ zei Biegel.
Paul was evenmin geschikt, volgens Dolf.
De eerste bijeenkomst die hij moest leiden, verliep rampzalig. Literair criticus Kees Fens hield een praatje en dan ging iemand er op een eindeloze en nutteloze wijze op in. Dolf dacht dat er meer behoefte was aan onderling contact dan aan vergadergekrakeel: ‘Ik stelde voor om de vergaderingen om beurten bij iemand thuis te houden. Voor honderd gulden mocht je doen wat je wilde. Een spreker uitnodigen, drank kopen, er ging heel wat jenever doorheen. Die bijeenkomsten hadden iets heel hechts.

Op een gegeven moment zei Thea Beckman tegen me: “Dolf, het heeft nu wel lang genoeg geduurd.” En zij nam het voorzitterschap over. Thea lag trouwens altijd dwars. Toen iemand vroeg of er niet gerookt kon worden, stak ze prompt een sigaret op. En toen we protest aantekenden omdat Zwijsen de royalties wilde terugdraaien van 10 % naar 8% was Thea niet solidair. Bleek dat zij al langer onder de 8% werkte.

Ik heb altijd gedacht: met schrijvers kun je niets beginnen, je kunt er al helemaal geen vakvereniging van maken. Individualiteit heerst boven alles. Het ging ook niet om de kwaliteit, je moest twee boeken hebben gepubliceerd. Wat mij betreft mag de Auteursbond nu meer inzetten op kwaliteit. Bijvoorbeeld door samen met een paar goede uitgevers een fonds in te stellen voor kwalitatief hoogstaande boeken die geen groot bereik hebben. Uitgeverijen drijven nu op een paar gemakkelijke boeken en zo mis je heel veel.’

Nieuwe kuisheid
Hij ziet wel dat er behoorlijk wat veranderd is in de schrijvers- en uitgeverswereld. ‘Er zijn nu gewoon te veel schrijvers, waarvan het merendeel middelmatig werk publiceert. Naar mijn idee wordt er tegenwoordig ook veel te expliciet rekening gehouden met wat kinderen willen. Ik heb dat nooit gedaan, schreef alleen voor mezelf. Het is nu een stuk benauwder, kuiser ook. Mijn boek Kindje erbij, over ouders die op zaterdagochtend in bed bleven en niet gestoord wilden worden, zou niet meer kunnen. Dat is raar, want kinderen zien van alles voorbijkomen, maar het mag niet meer gezegd worden.’

Slaaf kindje slaaf uit 2006 over een meisje dat voor haar verjaardag een levend hulpje krijgt, paste qua thematiek al helemaal niet meer. Dat wil zeggen, in Nederland werd het boek amper besproken, maar in Duitsland werd het bejubeld en bekroond met onder andere de hoogste nationale onderscheiding. Dit dwong respect af en genereerde hernieuwde aandacht voor het werk van Dolf in eigen land. In 2016 werd hij gevraagd voor het kinderboekenweekgeschenk. Oorlog en vriendschap met illustraties van Charlotte Dematons werd alom geroemd.

De toekomst
In november 2018 werd Dolf negentig en diezelfde maand kwam Droomopa uit, een novelle over een tienjarige jongen die zijn opa verliest. Stoppen met schrijven is geen optie. Hij werkt nu aan Niemand ziet het, een boekje over een homojongen in 1947, waar ook een autobiografische lijn in zit. En voor het eerst schreef hij voor pubers, vijftig korte verhalen: Eén met varkensoren.

Met Oorlog en vriendschap sloeg hij een nieuw pad in. ‘Voorheen was ik altijd bang om over gevoel te schrijven, hier lukte het. Ik vind dat ik als schrijver niet mijn gevoel over je moet uitstorten, zoals tegenwoordig gangbaar is, gevoel moet ontstaan.’

Tijd dus voor zijn memoires, zou je zeggen, maar over zichzelf schrijven vindt Dolf nog steeds lastig, ‘te ijdel’. Liever maakt hij portetten van collega-auteurs, en er zijn er heel wat voorbijgekomen in zijn leven: van Johan Fabricius, Anna Blaman, Miep Diekman en Paul Biegel tot de huidige generatie schrijvers. En die memoires? Hij zit en broedt erop, zoals hij met al zijn werk doet. Het zou mooi zijn als zijn memoires een deel zouden worden in de illustere reeks Privédomein. Dolf zou dan komen na Doeschka Meijsing en voor de autobiografische verhalen van de 86-jarige E.B. de Bruyn. Met zo’n lang schrijversleven is deze plek zeker verdiend.

Foto: Dick Verton